Geschiedenis

Geschiedenis

De oorsprong van de idealen van de Partij van de Arbeid ligt in de negentiende eeuw. Hieronder wordt, in vogelvlucht, een overzicht gegeven van de geschiedenis van de sociaal-democratie in Nederland en van de PvdA.

De Sociaal-Democratie

Aan het eind van de achttiende eeuw ontstond er in de West-Europese samenleving een groep mensen die tot honger en armoede gedoemd leken. Er kwam een nieuwe, industriële wijze van produceren en de werkplaatsen van ambachtslieden werden vervangen door fabriekshallen waarin tientallen arbeiders in dienst stonden van één fabriekseigenaar. De gevolgen daarvan waren in de 19e eeuw duidelijk zichtbaar: naast een sterke positie van het financiële en koloniale kapitaal, was de industrie zwak ontwikkeld en de arbeidersbevolking verpauperd. Bij tijd en wijle kwamen deze arbeiders wel in verzet, maar in eerste instantie leidde dit niet tot resultaat. Later stonden er -uit andere dan arbeiderskringen- leiders op in deze sociale strijd. De ‘Utopisten’ ontwierpen ideale samenlevingen zonder armoede en ellende en hoopten dat deze ooit in werkelijkheid gerealiseerd zouden worden.

Karl Marx

Eén van de utopisten was Karl Marx, die, in tegenstelling tot zijn voorgangers, de arbeiders opriep om zelf het heft in handen te nemen bij de verwezenlijking van hun idealen. In zijn optiek zouden de tegenstellingen tussen arm en rijk als het ware vanzelf tot een klassenstrijd leiden, en moesten de arbeiders niet aarzelen die te voeren. In zijn Communistisch Manifest schreef hij: ‘De proletariërs hebben bij haar (de klassenstrijd) niets te verliezen dan hun ketenen.’ De socialistische beweging echter richtte zich vaak tegen de godsdienst, ook omdat bleek dat de kerkelijk leiders zich dikwijls meer thuis voelden bij de industriële leiders, de kapitalisten, dan bij de arbeiders.

De sociale beweging die door Marx en zijn vriend Friedrich Engels in het leven werd geroepen en het opheffen van armoedige en ellendige toestand van de arbeiders tot doel had, werd socialisme of communisme genoemd. In de negentiende eeuw werden deze begrippen nog regelmatig door elkaar gebruikt; pas later zou er een duidelijk onderscheid tussen beiden gemaakt worden.

Ook binnen de kerkelijke wereld was er op een bepaalde manier sprake van een arbeidersbeweging. De socialistische beweging echter richtte zich vaak tegen de godsdienst, ook omdat bleek dat de kerkelijk leiders zich dikwijls meer thuis voelden bij de industriële leiders, de kapitalisten, dan bij de arbeiders.

Binnen het socialisme trad in de twintigste eeuw een splitsing op: enerzijds was er de groep die koos voor revolutie en het uitbannen van de godsdienst. De Russische socialist Lenin was leider van deze richting. Daar tegenover stond een groep socialisten die niet in de eerste plaats streefde naar een revolutie, maar veeleer naar een hervorming binnen de maatschappij. Deze hervorming zou op een democratische manier, via het parlement moeten plaatsvinden. Voor haar aanhangers, de sociaal-democraten, werden socialisme en democratie twee onlosmakelijk verbonden begrippen. Deze sociaal-democraten wilden ook af van de scheidslijn tussen hen en de meer godsdienstige arbeidersbeweging en wilden het liefst deze scheidslijn doorbreken.

SDAP

File:Landelijke verkiezingen SDAP 1918.jpg

Affiche voor de landelijke verkiezingen 1918 (Foto: Geheugen van Nederland)

In Nederland ontstonden in de tweede helft van de negentiende eeuw de eerste, nog zwakke vormen van organisatie. In 1892 werd de Sociaal-Democratische Bond opgericht (SDB), waarvan Ferdinand Domela Nieuwenhuis de bezielende leider was, van predikant tot socialistisch voorman geworden. Vanwege het feit dat de bond in 1893 besloot om niet mee te doen met de verkiezingen, omdat zij het streven naar algemeen kiesrecht en politieke actie in het algemeen verwierp, trad er een splitsing op. Daaruit ontstond de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP). De SDAP wilde juist wel gebruik maken van de vertegenwoordigende lichamen (de ‘politieke’ weg) en zag in parlementaire machtsvorming een mogelijkheid het socialisme te verwezenlijken. Hoewel het revolutionaire elan wel binnen deze partij vertegenwoordigd was, kozen de oprichters toch een hervormingsgezinde koers. De leider van de SDAP werd de Friese advocaat Pieter Jelles Troelstra. In 1917 werd de kiesrechtstrijd met succes bekroond. De grondwetswijziging van dat jaar bracht algemeen mannenkiesrecht, passief vrouwenkiesrecht en de mogelijkheid om bij wet het actief vrouwenkiesrecht in te voeren. Dat laatste gebeurde in 1919.

Omdat de revolutionaire roep ook binnen de SDAP in de loop der jaren bleef bestaan, was er een aantal keren sprake van een afsplitsing. Voor de Eerste Wereldoorlog ontstond op die manier een partij die de voorloper zou zijn van de latere Communistische Partij Nederland (CPN). Aan de andere kant trachtte de SDAP als politieke partij een grotere aanhang te verwerven dan alleen de niet-religieuze arbeiders. Zij boekte daar in het begin niet veel succes mee, want hoewel er wel een aantal protestantse predikanten als religieus-socialisten via de Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers aan de SDAP gelieerd was, waren het er niet veel. Ook bij de rooms-katholieken, die door de kerk streng werden gecontroleerd, kreeg de SDAP nauwelijks voet aan de grond.

Op gemeentelijk niveau wist de partij wel successen te boeken, vooral op het gebied van de volkshuisvesting en sociale zaken. De SDAP maakte naam met het ‘wethouderssocialisme’ waarin praktische verbeteringen op lokaal niveau voorop stonden en waarvan Wibaut (Amsterdam), Brautigam (Rotterdam), Drees (Den Haag) en Rugge (Groningen) de bekendste vertegenwoordigers waren.

De grote economische depressie die vanaf 1929 de wereld teisterde, trof ook Nederland zwaar. Honderdduizenden werden werkloos, de koopkracht daalde fors en de kabinetten Ruys de Beerenbrouck (1929-1933) en Colijn (1933-1939) reageerden hierop met grootscheepse bezuinigingen (‘aanpassingspolitiek’), waardoor de economie jarenlang in het slop bleef. SDAP en NVV presenteerden in 1935 een alternatief voor het regeringsbeleid: het Plan van de Arbeid, waarin bevordering van de economische groei door grote overheidsinvesteringen voorop stond. Dit beleid werd met succes toegepast in Zweden (sociaal-democratische regering vanaf 1932) en in de Verenigde Staten (president Roosevelt vanaf 1933). In Nederland wezen de confessionele en liberale partijen deze aanpak af. Het Plan van de Arbeid werd dan ook niet uitgevoerd.

Als antwoord op de economische depressie en de opkomst van het nationaal-socialisme en in haar poging een groter deel van de bevolking te bereiken, formuleerde de SDAP in 1937 een nieuw beginselprogramma. Daarin richtte de partij zich nadrukkelijk op het gehele volk en niet langer vooral op de arbeidersklasse, aanvaardde zij de ‘nationale gedachte’ (de sociaal-democratische beweging was door ‘historische lotsverbondenheid deel van de Nederlandse natie en bouwt voort op de beste Nederlandse tradities van geestelijke vrijheid en verdraagzaamheid’), aanvaardde de monarchie, koos principieel voor de democratie en tegen totalitarisme, schrapte de eenzijdige ontwapening uit haar programma waarmee het gewapende landsverdediging aanvaardde en trok met een pleidooi voor ordening en planning van de productie en voor actief overheidsoptreden op economisch gebied de lijn uit het Plan van de Arbeid door. Toch zag de SDAP geen kans hiermee grote successen te boeken. Wel werd hiermee de inhoudelijke grondslag gelegd waarop na de Tweede Wereldoorlog de PvdA kon ontstaan.

Partij van de Arbeid

File:1946 election poster PvdA - uw kind.jpg

Verkiezingsposter uit 1946 (Foto: PvdA)

Bij gebrek aan verbreding van het electoraat vond er vooral een verdieping van de beweging plaats. Temidden van de hecht georganiseerde andere groepen -de katholieke en protestants-christelijke zuilen- ontstond de ‘Rooie Familie’, het hechte netwerk van sociaal-democratische organisaties. Na de Tweede Wereldoorlog deden de sociaal-democraten wederom een poging hun maatschappelijke basis te verbreden. Samen met vooruitstrevende liberalen, rooms-katholieken en protestants-christenen richtten zij in 1946 de Partij van de Arbeid op. Voortaan ging het niet alleen maar om de verheffing van de arbeidersklasse, maar om de strijd voor een samenleving waarin de individuele mens zich zou kunnen ontplooien in verbondenheid met dienstbaarheid aan de samenleving. Dit is ook de kern van het personalistisch socialisme van de PvdA. In de eerste jaren na de oorlog stonden enkele politieke vraagstukken centraal.

In de internationale politiek moest positie gekozen worden in het zich verscherpende Oost-West conflict en een beleid geformuleerd worden over het dekolonisatieproces. De Indonesiëpolitiek van de kabinetten waaraan ook de PvdA deelnam, leidde binnen en buiten de partij tot scherpe verdeeldheid. In de binnenlandse politiek moest allereerst het herstel van de oorlogsschade van de grond komen. Vervolgens moest een vorm gevonden worden voor de sociaal-economische wederopbouw, zodanig dat de massale werkloosheid van de jaren ’30 definitief tot het verleden zou behoren.

File:Willem Drees 1958.jpg

Willem Drees (Foto: Rijksoverheid.nl)

In dat proces van ‘koele modernisering’ speelde de PvdA in de jaren ’50 een belangrijke rol. Al in 1945 was, zonder verkiezingen, een vernieuwingsgezind kabinet aangetreden onder het premierschap van de niet-partijgebonden doorbraakfiguur Schermerhorn, waarin drie SDAP-ministers zaten. Tot eind 1958 zou de PvdA in de regering blijven. Van 1948 tot 1958 was Willem Drees premier van vier kabinetten, steeds met de KVP als voornaamste coalitiepartner. Tijdens zijn premierschap herstelde Nederland van de oorlogsschade. De Amerikaanse Marshallhulp droeg daar zeker toe bij. Bovendien werden er belangrijke successen geboekt in de opbouw van de verzorgingsstaat, zoals de Noodwet-Drees (ouderdomsvoorziening, 1947), in 1957 vervangen door de AOW (minister Suurhoff) .

Ondertussen bleven de meeste vooruitstrevende gelovigen overwegend de confessionele partijen trouw. Pas in de jaren zestig, toen de ontzuiling op gang kwam, kreeg de PvdA meer en meer het karakter van een brede vooruitstrevende volkspartij met een sociale gezindheid. In de oriëntatie op de internationale politiek vond na de oorlog een breuk plaats met oude sociaal-democratische tradities. Het ‘neutralisme’ werd losgelaten. In 1949 sprak de partij zich in overgrote meerderheid uit voor het Nederlandse lidmaatschap van de NAVO. Slechts een enkel PvdA-kamerlid verhief in de jaren ’50 zijn stem tegen de atomaire bewapeningswedloop. Dat vormde één van de achtergronden van de oprichting van de PSP in 1957, waarin een krachtig antimilitaristisch geluid klonk. Bij een andere splitsing kwam het tot de oprichting van DS’70. Deze leden waren bang dat de PvdA zou opgaan in een op te richten Progressieve Volkspartij (PVP). Ze wilden het democratisch-socialisme niet verlaten en vasthouden aan de nogal autocratische bestuursstructuur die de PvdA na de oorlog had gekenmerkt. De oprichting van DS’70 was een reactie op Nieuw Links, een beweging binnen de PvdA die in de jaren zestig ontstond en die radicale democratisering op alle niveaus nastreefde. Voorlieden waren André van der Louw en Max van den Berg. Zij wilden de autoritaire bestuursmethoden afschaffen en hadden een grote belangstelling voor de werking van de democratie, de problemen van het milieu, de cultuur in haar breedste zin. Daarnaast ontstonden er aparte politieke partijen voor vooruitstrevende liberalen en christenen: D’66 en de PPR.

Joop den Uyl

Afbeeldingsresultaat voor joop den uyl

Minister-President Joop den Uyl (Foto: Nationaal Archief)

Joop den Uyl was één van de mensen die zijn leven lang de solidariteitsgedachte als een rode draad door zijn politieke en wetenschappelijke werk liet lopen; of hij nu sprak als kamerlid, minister of fractievoorzitter en politiek leider van de PvdA. Het was dan ook een grote slag voor de PvdA en het democratisch-socialisme toen hij in december 1987 overleed.
De vernieuwingen binnen de sociaal-democratie begonnen dus in de jaren dertig en hadden nog net voor de oorlog succes. De PvdA zat vanaf haar oprichting in 1946 in de regering, en dat duurde tot 1958. Daarna werd de PvdA voor het eerst weer in 1965 regeringspartij (kabinet Cals-Vondeling). Zij plukte daarmee als het ware de vruchten van de ontzuiling, omdat de ontkerkelijking de confessionele partijen deed afbrokkelen. Maar niet alleen de PvdA, ook de VVD, de andere traditioneel niet-confessionele partij groeide door de verliezen van de confessionele partijen. De drie grootste confessionele partijen KVP, ARP en CHU verkozen de VVD (die kleiner was dan de PvdA) als coalitiepartner en daardoor zou de PvdA vanaf 1966 (de val van het kabinet Cals) tot 1973 in de oppositiebanken zitten.

Inmiddels was in 1967 Joop den Uyl leider van de PvdA geworden. In 1973 zou de PvdA samen met de andere vooruitstrevende partijen D66 en PPR en met ‘gedoogsteun’ van KVP en ARP onder leiding van Den Uyl een meerderheidskabinet vormen. Dit kabinet dat ‘spreiding van kennis, inkomen en macht’ tot kern van zijn beleid maakte, kwam net voor het einde van de vierjarige kabinetsperiode ten val door heftige meningsverschillen tussen de linkse en de confessionele partijen over ingrijpende maatschappelijke hervormingsvoorstellen (grondpolitiek, vermogensaanwasdeling wet op de ondernemingsraden en de wet investeringsrekening).

Tijdens de daaropvolgende Kamerverkiezingen behaalde de PvdA een overtuigende overwinning van 10 zetels, maar dit was niet voldoende. Het CDA had samen met de VVD net iets meer dan de helft van het aantal Kamerzetels en stelde tijdens de kabinetsonderhandelingen zulke harde eisen aan de PvdA, dat zij haar beurt voorbij liet gaan. CDA en VVD vormden daarop het kabinet Van Agt.

Bestand:Kabinet-Van Agt II.jpg

Kabinet-Van Agt II (Foto: Rijksoverheid.nl)

In 1981 kwam er opnieuw een kans voor de PvdA toen zij samen met het CDA en D66 in de regering kwam. Dit kabinet was echter geen lang leven beschoren, omdat de oude tegenstelling tussen Den Uyl en Van Agt bleef bestaan en D66 en de PvdA minder goed bleken te kunnen samenwerken dan in het kabinet van 1973. Toen er problemen binnen het kabinet ontstonden over de werkloosheidsbestrijding koos D66 de zijde van het CDA, zodat de PvdA besloot het kabinet te verlaten. Bij de daaropvolgende verkiezingen in 1982 won de PvdA enkele zetels, maar wederom zagen het CDA en de VVD kans om een meerderheidsregering te vormen, het eerste kabinet Lubbers.

Ook tijdens de Tweede-Kamerverkiezingen in 1986 boekte de PvdA zetelwinst, maar waren het de VVD en het CDA die samen de regering vormden. Het waren moeilijke jaren voor de PvdA. Traditiegetrouw neemt de PvdA het op voor de zwaksten in de samenleving, dat is mede de grondslag van haar bestaan. Maar juist de zwaksten hadden het onder het CDA/ VVD-bewind zwaar te verduren. Noodgedwongen moest de PvdA toezien hoe de werkloosheid hoog bleef en de uitkeringen daalden. De PvdA probeerde vanuit de oppositiebanken het mogelijke te doen; zo kreeg bijvoorbeeld de Wet Vermeend/ Moor gestalte, die heeft bijgedragen aan de bestrijding van de werkloosheid.

Wim Kok

Afbeeldingsresultaat voor Wim Kok

Wim Kok in de Tweede Kamer (Foto: Nationaal Archief)

Het tweede kabinet Lubbers zat niet de hele rit uit: in mei 1989 viel het, na een conflict tussen CDA en VVD. Aan de goede relatie tussen deze twee partijen was een einde gekomen. Ondertussen had de PvdA zich grondig voorbereid op de verkiezingen van 1990. Een vernieuwingsdiscussie binnen de partij, de rapporten Schuivende Panelen en Bewogen Beweging kregen hun beslag in het verkiezingsprogramma ‘Kiezen voor kwaliteit’. De vervroegde verkiezingen van september 1989 leverden voor de PvdA niet het resultaat waarop gehoopt was. Ze verloor drie zetels, terwijl het CDA zijn zetels behield.Aan de daarop volgende onderhandelingen over de vorming van een nieuwe regering namen in eerste instantie CDA, PvdA en D66 deel. De laatste partij viel in een vroeg stadium van de onderhandelingen uit de boot, ook tot ongenoegen van de PvdA, omdat het CDA alleen met de PvdA wilde samenwerken. Voor de PvdA waren er goede en dringende redenen om uit de jarenlange oppositierol te ontsnappen. Het CDA bleek, zoals gezegd, volledig bereid met de PvdA te gaan samenwerken. In november 1989 werd het regeerakkoord gesloten. Dit kabinet stond onder leiding van minister-president Ruud Lubbers en Wim Kok, die minister van Financiën en vice-premier werd (Lubbers III).

De PvdA in de regering

Voor het eerst sinds 1977 (het kabinet Van Agt-Den Uyl van 1981/1982 daargelaten) droeg de PvdA weer regeringsverantwoordelijkheid en kon zij op regeringsniveau proberen te bereiken wat zij in haar verkiezingsprogramma had bepleit. De coalitie legde de nadruk op het terugdringen van het financieringstekort, sociale vernieuwing in de steden, onderwijs, nivellering, terugdringen van defensie-uitgaven en internationale samenwerking.

Tijdens deze kabinetsperiode bleef de discussie over de nieuwe identiteit van de PvdA actueel, maar ondanks de pogingen om een nieuwe, moderne partij te creëren, ging het de PvdA electoraal niet voor de wind.

Paars I en II

File:Kabinet-Kok II.jpg

De bordesscène van het kabinet-Kok II (Foto: Rijksoverheid.nl)

De PvdA verloor 12 zetels (aantal zetels komt dan op 37) tijdens de verkiezingen van 1994, maar vanwege het nog grotere verlies van het CDA bleef de PvdA de grootste partij. Het resulteerde in de vorming van een coalitie waar de christen-democraten van werden uitgesloten, een unieke gebeurtenis in de Nederlandse politiek. Wim Kok werd minister-president van een coalitie met de VVD en D66: het eerste Paarse Kabinet.

Mei 1998 werden verkiezingen gehouden, waarbij de PvdA als motto Sterk en Sociaal voerde. De PvdA behaalde 45 zetels in de Tweede Kamer, bijna een derde van de in totaal 150 zetels. Voor de verkiezingen hadden de drie partijen al aangegeven dat zij graag een vervolg zouden geven aan hun succesvolle samenwerking. D66 verloor 10 zetels, de PvdA won er 8 en de VVD 7, zodat dit streven bewaarheid kon worden. De tweede Paarse Coalitie was een feit.

De belangrijkste thema’s van het Paarse kabinet waren werk en het terugdringen van het financieringstekort. Er werd flink in de economie geïnvesteerd en er werden meer dan een half miljoen nieuwe banen gecreëerd. Om de sociale zekerheid te kunnen (blijven) garanderen, werden diverse belangrijke hervormingen doorgevoerd. De infrastructuur werd verbeterd, er werd en wordt gewerkt aan de verbetering van het openbaar vervoer. Ook criminaliteitsbestrijding staat hoog op de agenda.

Naast werkgelegenheid, sociale zekerheid, onderwijs en gezondheidszorg zijn andere belangrijke thema’s op de agenda van de PvdA: het milieu, emancipatie, (internationale) solidariteit en infrastructuur. Het motto van de PvdA voor de verkiezingen in 2002: Veel gedaan, veel te doen..

Kok, Melkert en Fortuyn

De verkiezingen van mei 2002 met als motto: Veel gedaan, veel te doen, hebben voor de PvdA niet het gewenste resultaat opgeleverd. In de aanloop naar de verkiezingen, droeg de toenmalige minister president Wim Kok het partijleiderschap over aan Ad Melkert.

Op 6 mei 2002 vond de laffe moord plaats op de partijleider van de LPF, Pim Fortuyn, een aanslag niet alleen op de persoon maar ook op de democratie en de rechtstaat van dit land. Na deze dramatische gebeurtenis vond een omwenteling plaats in het kiezersgedrag.

De PvdA verloor tijdens de verkiezingen van 15 mei 2002, 22 zetels en kwam daarbij uit op 23 zetels in de Tweede Kamer. Het CDA behaalde 43 zetels onder partijleiderschap van Jan Peter Balkenende en werd daarmee de grootste partij.

De LPF behaalde 26 zetels en de VVD 24. Jan Peter Balkenende werd hierdoor minister-president van een coalitie met (het CDA) de LPF en de VVD. De PvdA maakt onderdeel uit van de oppositie. Na de (desastreuze) verkiezingsnederlaag, legde Melkert zijn functie als partijleider neer. Sinds 16 mei 2002 heeft Jeltje van Nieuwenhoven tijdelijk het partijleiderschap van de PvdA-fractie in de oppositie op zich genomen.

Afbeeldingsresultaat voor Wouter Bos

Wouter Bos (Foto: Roel Wijnants)

Val kabinet Balkenende I, Wouter Bos winnaar ledenraadpleging

Na 87 dagen aan de macht te zijn geweest viel het kabinet Balkenende op 16 oktober 2002. Door de constante strubbelingen binnen de LPF bleek dat er niet meer goed gefunctioneerd kon worden binnen de coalitie. De val van het kabinet zorgde ervoor dat nieuwe verkiezingen noodzakelijk waren geworden.

Op 22 januari 2003 ging Nederland opnieuw naar de stembus. Alvorens de verkiezingen plaats vonden werd er binnen de PvdA door middel van een ledenraadpleging een nieuwe lijsttrekker gekozen. Dit gebeurde voor het eerst in de geschiedenis van de partij. Met een overtuigende meerderheid werd Wouter Bos tot de nieuwe politiek leider gekozen. De opdracht die hij zich had gesteld – een miljoen kiezers terugwinnen voor de PvdA – volbracht hij met glans.

Na het stuklopen van de formatieonderhandelingen met het CDA liepen stuk, voerde de PvdA de oppositie aan tegen het kabinet CDA-VVD en D66.

Samen werken, samen leven

Afbeeldingsresultaat voor Job Cohen

Verkiezingsaffiche van 2010 (Foto: PvdA)

In maart 2006 boekte de PvdA vervolgens een enorme zege bij de gemeenteraadsverkiezingen: de PvdA werd op lokaal niveau de grootste partij van Nederland. Deze opgaande lijn werd evenwel niet doorgezet: bij de Tweede-Kamerverkiezingen van november 2007 leed de PvdA een fors verlies en kwam uit op 33 zetels. Desondanks trad de PvdA toe tot een kabinet met CDA en ChristenUnie. Motto van het kabinet: ‘Samen werken, samen leven.’ Dit kabinet viel in februari 2010 naar aanleiding van de besluitvorming over de militaire missie in Uruzgan.

Vlak na de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2010 maakte Wouter Bos tot ieders verrassing bekend dat hij zich terugtrekt uit de politiek: hij wil meer tijd aan zijn gezin besteden. De opvolger van Wouter Bos wordt nog diezelfde dag gepresenteerd: Job Cohen. Met de oud-burgemeester van Amsterdam als lijsttrrekker wordt de PvdA na een ongemeen spannende verkiezingsavond op 9 juni 2010 net niet de grootste partij, met 30 zetels. De VVD komt uit op 31 zetels.

Diederik Samsom (Foto: PvdA)

Spekman, Cohen en Samsom

In januari 2012 bevestigt het congres dat Hans Spekman de nieuwe voorzitter is van de PvdA. Hiermee bekrachtigt het congres de verkiezingsuitslag van de ledenraadpleging eind 2011. Toen verkoos de ledenraadpleging Hans Spekman met een absolute meerderheid van 81,2 procent van de stemmen.

Hans Spekman wordt als partijvoorzitter al snel geconfronteerd met de beslissing van Job Cohen om op te stappen. Na twee jaar fractievoorzitter te zijn geweest laat Job Cohen in februari 2012 weten niet verder te gaan als leider van de PvdA. Hij stelt zelf teleurgesteld vast dat hij er in de politieke- en mediawerkelijkheid van ‘Den Haag’ onvoldoende in is geslaagd om de weg naar een eerlijker en meer gelijkwaardig beleid geloofwaardig voor het voetlicht te brengen.

Een nieuwe partijleider moet gekozen worden. In april wordt Diederik Samsom door de ledenraadpleging verkozen tot politiek leider en fractievoorzitter in de Tweede Kamer. Na één stemronde had Diederik Samsom een absolute meerderheid van 54 procent van de stemmen. Een maand later wordt hij tevens gekozen tot lijsttrekker voor de Tweede Kamer.

Onder leiding van Diederik Samsom boekt de PvdA een prachtig resultaat op de landelijke verkiezingen van 12 september 2012. Ondanks een lage opkomst behaalt de PvdA 38 zetels. Hiermee is de PvdA de tweede partij van Nederland.

Rutte II

Na de verkiezingen volgt een korte formatieperiode waarin de PvdA en de VVD werken aan een regeerakkoord. Het akkoord met als motto ‘Bruggen slaan’ komt tot stand en op 5 november 2012 wordt het kabinet beëdigd. Mark Rutte blijft minister-president en Lodewijk Asscher wordt vicepremier. Het kabinet zit, ondanks een minderheid in de Eerste Kamer, de hele regeerperiode uit.

Asscher en Vedelaar

In aanloop naar de landelijke verkiezingen van maart 2017, wordt in november 2016 een lijsttrekkersverkiezing gestart. Er zijn twee kandidaten: Diederik Samsom en Lodewijk Asscher. Asscher wint de verkiezing met 54.5% van de stemmen en wordt de nieuwe lijsttrekker van de PvdA.

Bij de verkiezingen van 2017 lijdt de PvdA een groot verlies. Van de 38 zetels uit 2012, blijven slechts 9 zetels over.

Naar aanleiding van de teleurstellende verkiezingsuitslag besluit Hans Spekman af te treden als partijvoorzitter. In oktober 2017 wordt er een ledenraadpleging gehouden om een nieuwe voorzitter te kiezen. Astrid Oosenbrug en Gerard Oosterwijk stellen zich als duo kandidaat en nemen het op tegen Nelleke Vedelaar. Vedelaar wordt uiteindelijk met 62,5% de nieuwe voorzitter van de PvdA.

De PvdA gaat de oppositie in, terwijl VVD, CDA, D66 en CU het kabinet Rutte III vormen. Ondanks de kleinere fractie worden er meerdere successen geboekt. Via het pensioenakkoord zorgt de PvdA er voor dat mensen met zware beroepen eerder mogen stoppen met werken, iets waar al jaren voor werd gestreden. Er werd geïnvesteerd in kwetsbare wijken, en er werd een maximale huurstijging in de vrije sector ingesteld. Ook ging er extra geld naar wijkverpleegkundigen, en naar het onderwijs voor de aanpak van het lerarentekort.

Lilianne Ploumen

Begin 2021 neemt Lodewijk Asscher zijn verantwoordelijkheid voor misstanden rondom de kinderbijslag, en treedt af. Lilianne Ploumen wordt, kort voor de Tweede Kamerverkiezingen, de nieuwe lijsttrekker van de PvdA. Ze is daarmee de eerste vrouw die die functie mag vervullen.

Haar politieke visie voor Nederland koppelt ze aan haar eigen ervaringen, als dochter van een melkboer in Maastricht. Ze wil strijden voor een eerlijker Nederland, waarin iedereen gelijke kansen krijgt en kan groeien. Het motto van haar campagne is: ‘Voor een eerlijke toekomst.’

Delen: