Het opleggen van een gevangenisstraf voor slecht gedrag is altijd een reactie uit armoede. Bijna niemand wordt er beter van, maar er is vaak geen andere, passender reactie.
De manier waarop je mensen vervolgens in de gevangenis behandelt, heeft alles te maken met het mensbeeld dat je hebt. We spreken vandaag over een wet die is gemaakt door een liberaal kabinet en waaruit een liberaal mensbeeld opdoemt van een rationele, calculerende burger. Met een wortel en een stok doet deze wet een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde om zijn gedrag in positieve zin bij te sturen. Externe prikkels voor goed gedrag, the sequel, want er is recent al eerder met dit bijltje gehakt.
Mijn fractie gaat uit van een ander, positiever mensbeeld, namelijk dat de meeste mensen deugen. Ook als ze iets hebben gedaan dat heel erg niet deugt, gedetineerden dus. Er zijn uitzonderingen, maar mensen zijn in beginsel intrinsiek gemotiveerd het goede te doen. Daar moet je ze op aanspreken, vertrouwen in geven en in ondersteunen. De competenties waarmee je wilt dat gedetineerden de gevangenis uitkomen, moet je vanaf de dag van binnenkomst ontwikkelen. Ik zou willen dat iedere gedetineerde als die de gevangenis uitkomt, zelf in staat is zijn leven en de bijbehorende verantwoordelijkheden vorm te geven en sociaal en maatschappelijk acceptabel te functioneren, zonder recidive. Dit vraagt om discipline en intrinsieke motivatie. Dit vraagt niet om calculerend gedrag en externe motivatie.
Mijn fractie gaat uit van een ander, positiever mensbeeld, namelijk dat de meeste mensen deugen.
Is de wet die vandaag voorligt dan een slechte wet? Nee, want er zitten een hoop positieve elementen in. Deze zijn mogelijk voldoende — dat is een beetje afhankelijk van dit debat — om te geloven in een netto verbetering van de huidige situatie. Vooral de individuele aanpak vanaf dag 1 is veelbelovend. Ook de structurele en vroege rol die gemeentes bij resocialisatie krijgen, is goed nieuws, alsook het identificeren van de vijf noodzakelijke elementen voor succesvolle resocialisatie. Maar zoals zo vaak ligt de sleutel tot succes bij de uitvoering in de praktijk. Mijn fractie maakt zich zorgen of de praktijk tijd, geld en middelen heeft om een kwalitatief goede invulling aan de wet te geven. Resocialiseren is een zaak van lange adem en stopt niet als de deuren van de gevangenis opengaan.
Een gevangenispopulatie is niet representatief voor de Nederlandse bevolking. Het aantal mensen met psychische stoornissen, met een laag IQ, met verslavingsproblematiek en met psychische schade is groot, heel groot. Dit leidt tot korte lontjes, onmacht en onvermogen, snel afhaken en terugvallen in oud en ongewenst grdrag. Dit is overigens voor de gedetineerde vertrouwd en dus veilig gedrag. Dit gedrag veranderen vraagt een investering in tijd en kwaliteit van de begeleiding van de gedetineerden. Een investering die zich overigens snel laat terugverdienen.
Resocialiseren is een zaak van lange adem en stopt niet als de deuren van de gevangenis opengaan.
Een goed detentieregime, inclusief re-integratietraject, staat en valt dus met professionele piw’ers, die de tijd hebben om contact te maken met de gedetineerden en die fysiek op de vleugel aanwezig zijn. Het betreft gedetineerden die niet 22 van 24 uur achter een gesloten deur zitten. Zo’n regime heeft een binnen- en buitenreclassering, die tijd en dus geld hebben om daadwerkelijk van betekenis te kunnen zijn. Juist op deze voorwaarden is de afgelopen jaren steeds meer druk komen te staan.
Kan de minister mijn fractie aan de hand van een voorbeeld schetsen hoe een gemiddelde dag van een gedetineerde in een gemiddeld regime eruitziet en dan met name hoeveel contactmomenten er zijn? Is de ruimte die deze wet biedt om re-integratie vanaf de eerste dag met maatwerk in te zetten er in de praktijk wel? Hoeveel geduld mogen piw’ers en reclasseringsmedewerkers met een gedetineerde hebben? Het is immers te verwachten dat resocialisatie met vallen en opstaan zal gaan, helemaal in het licht van de problemen die spelen. Als vallen betekent “het direct terugnemen van de verworven mogelijkheden om met een minder streng regiem te re-integreren”, dan is dit geen effectieve weg. Kan de minister schetsen welke ruimte er is om de normen te stellen? Wordt binnen de inrichting vastgelegd hoeveel kansen iemand krijgt? Of is het maatwerk? En hoe voorkom je dan dat gedragsmatig moeilijke gedetineerden buiten de boot vallen? Is het de beslissing van één persoon of de uitkomst van overleg tussen meerdere betrokkenen bij de gedetineerde?
De sleutel tot succes ligt dus bij de uitvoering. De eerste evaluatie van de werking van deze wet is na vijf jaar. Ik hoop dat de RSJ met een ongevraagd advies komt als al eerder blijkt dat de regels deugen, maar de praktijk hier geen goede uitvoering aan kan geven.
De sleutel tot succes ligt dus bij de uitvoering.
Voorzitter. Ook voor het betrekken van de slachtoffers bij de beslissing of iemand voor detentiefasering in aanmerking komt, bepaalt de praktijk het succes. Ik vraag de minister aan de hand van een voorbeeld nogmaals te schetsen hoe de mening van het slachtoffer wordt meegenomen in de beslissing. Welk gewicht wordt hieraan gegeven? Wordt de mening altijd gevraagd? Wordt er voorafgaande aan het vragen van de mening voorlichting aan het slachtoffer gegeven? Want als volstaan wordt met de enkele vraag aan het slachtoffer of deze het goed vindt dat de dader vervroegd vrijkomt, eindigt dit altijd in een teleurstelling, dan wel voor het slachtoffer, dan wel voor de dader.
Ook hier kan een goede kwalitatieve invulling veel goeds opleveren. Als de ruimte bestaat om het slachtoffer te begeleiden en als de ruimte bestaat om vrijwillig en professioneel begeleid een slachtoffer-dadergesprek te houden tegen het eind van de detentietijd, kan er juist veel worden gewonnen en hersteld voor alle partijen. Dit geldt altijd in het bijzonder als slachtoffer en dader na detentie elkaar weer gaan tegenkomen. In dit kader kun je het slachtoffer dan vragen wat er voor hem of haar nodig is om die dader weer gefaseerd vrij te laten. Zo wordt detentietijd hersteltijd, ook voor het slachtoffer. Kan de minister toezeggen dat er ruimte en geld zijn om bijvoorbeeld bureau Perspectief of strafrechtmediators structureel te betrekken bij dit onderdeel van de wet?
Want als volstaan wordt met de enkele vraag aan het slachtoffer of deze het goed vindt dat de dader vervroegd vrijkomt, eindigt dit altijd in een teleurstelling, dan wel voor het slachtoffer, dan wel voor de dader.
Zoals eerder gezegd is het structureel en al tijdens de detentie betrekken van gemeenten bij resocialisatie een goede zaak. Dit zal in de praktijk niet bij alle gemeenten even voortvarend worden ingevuld. Met informatie-uitwisseling en toegang tot de inrichting alleen ben je er niet. De activiteiten die hiermee kunnen worden gerealiseerd, zoals snel toeleiden naar schuldhulpverlening, lijken voor de gemeente vrij vrijblijvend. Wat gaat de minister doen om te zorgen dat gemeenten hun taak voortvarend oppakken? Wie signaleert het als dit onverhoopt niet gebeurt en wat zijn dan de mogelijkheden?
Dan een opmerking over het meest zichtbare deel van deze wet: de wijziging van de VI, de voorwaardelijke invrijheidstelling. Die is aangekondigd in het regeerakkoord. Voor een deel is het een cosmetische operatie, namelijk daar waar het gaat om de verkorting van de duur. Rechters — mijn voorgangster zei het al — kijken bij het opleggen van de gevangenisstraf naar de tijd die feitelijk in de gevangenis wordt doorgebracht. Te verwachten is dus dat als gevolg van deze wet de straffen iets lager zullen worden. Ik vraag de minister om nu alvast pal voor de rechtspraak te gaan staan, als de ook te verwachten verontwaardiging hierover aan de rechterflank zal opsteken.
Ik vraag de minister om nu alvast pal voor de rechtspraak te gaan staan, als de ook te verwachten verontwaardiging hierover aan de rechterflank zal opsteken.
De maximering van de duur van de VI tot twee jaar is voor het voorkomen van recidive bij langgestraften niet goed en in strijd met de gedachte van maatwerk. Waar mijn fractie zich ook zorgen over maakt, is dat mensen niet voor detentiefasering in aanmerking komen als gevolg van hun slechte gedrag. Wat doet dit voor de veiligheid van de samenleving? De minister sprak in zijn schriftelijke beantwoording van onze vragen de verwachting uit dat dit zelden zal voorkomen. Waar is deze verwachting op gebaseerd? Kan de minister zijn verwachting onderbouwen? Ik sluit me graag aan bij de kritische woorden die mijn voorgangster op dit punt sprak. Dit is echt een punt van grote zorg.
Voorzitter. Ook met het oog op de tijd: voor het overgangsrecht wil ik één algemene norm uitspreken, namelijk dat appel niet mag leiden tot een slechtere positie van de verdachte veroordeelde. Met deze overweging verwijs ik naar collega De Blécourt en collega Dittrich, die hier volgens mij nadere vragen over gaan stellen.
Voorzitter. Laat deze wet niet verzanden in mooie woorden op papier en in vrijblijvendheid. De mensen in de praktijk zijn intrinsiek gemotiveerd om er inhoud aan te geven. Laten wij hun die ruimte geven. Je oogst immers wat je zaait. Laten we daarom in onze gevangenissen vertrouwen en menselijkheid zaaien op de dorre bodem van zware misdrijven en dat geduldig water blijven geven. De oogst zal rijk zijn.
Laten we daarom in onze gevangenissen vertrouwen en menselijkheid zaaien op de dorre bodem van zware misdrijven en dat geduldig water blijven geven.