“Noodplannen” voor grote steden die kampen met het lerarentekort. Zo kondigde minister Slob zijn nieuws voor het onderwijsveld van gistermiddag aan.
Maar wie leest ziet vooral oude wijn in nieuwe zakken en een symbolisch zoethoudertje voor de grote steden van een miljoen euro per jaar. Symbolisch omdat dit neerkomt op zo’n zestien leraren per stad, terwijl het tekort aan leraren alleen in Amsterdam al meer dan 350 voltijdbanen bedraagt.
Investeer structureel en substantieel in het onderwijs.
Wel erkent de minister voor het eerst dat het lerarentekort de onderwijskwaliteit onder druk zet. Dat is winst. Maar waarom geeft hij dan telkens geen gehoor aan de 40.000 leraren, schoolleiders en ouders afgelopen maart op het Malieveld? Aan de stakingen en protestmarsen die vorige maand plaatsvonden en eind januari niet alleen worden herhaald maar ook met een dag worden verlengd? Aan de schoolleiders die waarschuwen voor noodgedwongen onorthodoxe maatregelen zoals onbevoegden voor de klas en pas vanaf 5 jaar naar school? Zij vragen onder de streep iets realistisch: investeer structureel en substantieel in het onderwijs.
Vandaag stemt de Eerste Kamer over de onderwijsbegroting voor 2020. In de Tweede Kamer stemde de PvdA al tegen. Indien ook in de Eerste Kamer onvoldoende draagvlak blijkt te zijn voor onze voorstel om nú structureel te investeren, stemt ook de Eerste Kamerfractie van de PvdA tegen de begroting. Een belangrijk signaal om aan te geven dat het kabinet nalaat – in tijden van historische overschotten op de Rijksbegroting – te investeren in wat nodig is.
Van belang welke kinderen en scholen het hardst worden geraakt door dit lerarentekort.
Want dat die investeringen nodig zijn, blijkt in het bijzonder uit de groeiende kansenongelijkheid als gevolg van het lerarentekort. In dat licht is de onwelwillendheid bij de minister om dat lerarentekort nou eens echt in kaart te brengen misschien wel het meest onbevredigend nieuws van gisteren. In reactie op het verzoek hiertoe vanuit de Tweede Kamer stelt de minister: “uit diverse gesprekken blijkt dat dit heel complex is”. Het is onduidelijk met wie de minister tot de conclusie ‘heel complex’ is gekomen. Maar duidelijk is wel dat de minister hiermee zichzelf van de verantwoordelijkheid ontslaat om grip te krijgen op het tekort. Om te weten welke kinderen op welke scholen nu en in de nabije toekomst (het hardst) worden geraakt door dit lerarentekort.
In plaats van zijn eigen Onderwijsinspectie aan de slag te laten gaan of scholen te vragen actief hun tekorten te melden, legt hij de verantwoordelijkheid bij anderen neer. In dit geval door een onderzoek uit te vragen bij werkgeversorganisatie PO Raad en in gesprek te gaan met de oprichter van een particuliere website waarop scholen vrijwillig hun actuele tekorten kunnen melden. Het bereik van die site is zeer beperkt: zo’n 5 procent van de scholen maakt er gebruik van. En dat is ook niet verwonderlijk. Geen enkele school zal er gauw voor kiezen de vuile was buiten te hangen. Maar dat neemt niet weg dat het voor degene die eindverantwoordelijk is voor goed onderwijs – namelijk de overheid – van essentieel belang is om te weten welke kinderen op welke scholen de dupe worden.
We blijven ons inzetten voor kinderen.
Daarom blijven wij ons inzetten voor al die kinderen die met regelmaat een dag naar huis worden gestuurd omdat er geen leraar is. Die niet langer een bekend en vertrouwd gezicht voor de klas hebben. En die kunnen rekenen op de extra aandacht die zij nodig hebben. Dat kan en mag niet in een rijk land als Nederland.