Lieve Prins Bernhard,
Als studente zou ik dolgraag in Amsterdam willen wonen. Inmiddels ben ik al drie jaar aan het pendelen. Met een gouden koets lijkt me dat heerlijk maar drie uur per dag met fiets en trein vind ik niet zo fijn. En hoe dol ik ook ben op mijn ouders, eigenlijk wil ik als twintiger weleens uit huis. In een paleis is dat wellicht anders, maar als je geen 35 slaapkamers hebt maar drie, dan woon je echt bij elkaar weet u?
“En hoe dol ik ook ben op mijn ouders, eigenlijk wil ik als twintiger weleens uit huis.”
Ik ging daarom op zoek naar een rustige kamer in een huis of appartement met een paar huisgenoten. Leek me wel gezellig. Een kamer van 20m2 zou ik toch moeten kunnen vinden met een budget van 600 euro zo dacht ik. Helaas. Het bleek dat ik me in groep drie van de basisschool had moeten inschrijven als ik via een woningbouwcorporatie iets zou willen huren. Via particuliere pandjesbazen die woningen opkopen en verhuren kon ik wél direct aan een kamer komen. Als ik tenminste de hoofdprijs voor een kippenhok zou kunnen betalen.
Beste Prins Bernard, dat kan ik niet. Met bijna 600 woningen in uw bezit denkt u waarschijnlijk: ‘Woningnood? Wélke woningnood?’ Voor mij, tienduizenden medestudenten, honderdduizenden starters en miljoenen Nederlanders met een klein inkomen is die woningnood er helaas wel. Om die reden ben ik vóór de Prins Bernhardbelasting waarmee u netjes belasting gaat betalen over uw inkomen uit verhuur. Als u dit nu toch leest, heeft u wellicht nog een kamertje voor me in een van uw 590 huizen?
“Als u dit nu toch leest, heeft u wellicht nog een kamertje voor me in een van uw 590 huizen?”
Graag niet voor de prijs van een paleis.
Liefs,
Fleur Zijnstra
Alphen aan de Rijn