Iedereen moet zeker zijn van gelijke kansen, en dat begint in het onderwijs. Daarom komen wij in deze initiatiefnota met een tiental concrete voorstellen voor gelijke kansen op cruciale kruispunten in een mensenleven. Dat begint bij spelend leren voor peuters, maar ook in het basisonderwijs, de overgang naar het voortgezet onderwijs, het mbo en hbo of universiteit. En daarna, want jezelf ontwikkelen kan een heel leven lang.
Lees hier het hele voorstel“Dat je niet alleen je speelgoed eerlijk moet delen, maar ook moet accepteren dat je lievelingsvriendinnetje soms met andere kinderen speelt. Ingewikkelde dingen voor kinderen van vier jaar. Maar het is een wereld van verschil als kinderen voor hun vierde al wat ervaring hebben met hoe het is om onderdeel van een groep(je) te zijn. Dat ze al eens een volwassene, anders dan een familielid, hebben leren vertrouwen. En dat spelenderwijs is geoefend om gedurende een gesprekje de aandacht bij een bepaald onderwerp te houden. Kinderen die die ervaring niet hebben, pakken structuren moeilijker op. Ze lopen weg uit de kring en luisteren niet naar instructies. Daarnaast zijn ze vaak angstiger waardoor er om de haverklap paniekaanvalletjes uitbreken die als ik niet uitkijk overslaan op de rest van de groep. Het zijn met name de niet werkende ouders waarbij ik de worsteling zie om de jongere broertjes of zusjes uit het gezin naar de voorschool of kinderopvang te krijgen. Ik zie geen onwil. Maar wat voor ons misschien zo logisch lijkt, kan voor een ander eindeloos ingewikkeld zijn. Ik neem zulke ouders maar wat graag bij de hand, maar dat zou niet moeten hoeven.”
“Je hebt ongelijkheid nodig om gelijke kansen te creëren. Op mijn school start gemiddeld de helft van de kinderen met onderwijsachterstanden. Veel uit gezinnen waar armoede heerst: ouders die 16 uur per dag moeten werken om rond te komen, en waar hele families één woning delen. Bij het zien van zo’n thuissituatie, gaan mijn onderwijsradartjes draaien: wat heeft dit kind nodig? Meer kennis van de wereld, meer woordenschat, meer aandacht voor sociale vaardigheden. Daar pas je je onderwijs op aan. Liefst voor élk kind. Maar wél binnen dezelfde tijd. Daarvoor is een goed gevulde gereedschapskist met didactische en pedagogische vaardigheden nodig. Betrokkenheid, extra tijdsinvesteringen en expertise die op dit moment onvoldoende worden erkend. Het gevolg is dat ik naast het kwantitatieve lerarentekort ook een kwalitatief lerarentekort zie ontstaan. Regelmatig krijgen ik en mijn collega’s aanbiedingen om als adviseur, coach, remedial teacher of in de beleidshoek te werken. Banen waarbij deze expertise wel wordt gewaardeerd in erkenning en salaris.”
“Ik denk weleens: was ik maar crimineel en zat ik in de gevangenis. Dan had ik tenminste een diploma kunnen halen. Sinds mijn twaalfde jaar heb ik namelijk geen school meer gevonden die mij erbij wilde hebben. Tot mijn tiende ging ik naar een gewone basisschool. Maar vanwege het feit dat ik asperger heb, ging dat op een gegeven moment niet meer en moest ik naar het speciaal onderwijs. Helaas, in het speciaal onderwijs, voor kinderen met een indicatie voor speciale ondersteuning, was eigenlijk ook geen plek mij. Dat hebben we wel geprobeerd tot mijn twaalfde, maar ze hadden liever alleen “echte autisten.” Het maakt mij boos dat er geen school te vinden was die mij wel een plek kon of wilde bieden. Leren kan ik wel als iemand mij daarbij helpt. Nu heb ik niets en ik heb ook nog steeds moeite met sociale vaardigheden. Het is het lastig voor mij om een baan te vinden. En als ik er een vind, is het simpelweg heel ver onder mijn niveau. Een niveau dat echter nooit door een school is vastgesteld.”
“Achteraf denk ik: ze hebben hem niet goed gezien. Hij was erg speels, en lachte veel dingen weg. Ik herinner mij ook dat hij terughoudend was in het stellen van vragen. Mede daardoor was het denk ik lastig om te bepalen welk niveau hij aankon, en werd hij van groep 4 terug naar groep 3 geplaatst. Het was vooral tijdens sport en zwemles dat wij het strebertje in hem ontdekten, maar op school bleef dat uit of werd het in elk geval niet gezien. In groep 7 adviseerde zijn school om hem over te plaatsen naar het praktijkonderwijs. Wij hebben daar toen, vooral vanwege het sociale aspect om met zijn vriendjes door te groeien naar groep 8, geen gehoor aan gegeven. Een heel goede afweging achteraf, want de eindtoets in groep 8 wees uit dat hij toch iets meer kon dan het praktijkonderwijs hem zou hebben geboden. Hij kreeg het advies vmbo-beroepsgerichte leerweg. Al heel snel stroomde hij op tot de theoretische leerweg waar hij zijn eerste diploma behaalde. Vorig jaar slaagde hij voor zijn master of science aan de Universiteit Utrecht. In totaal heeft het hem zo’n vijf jaar vertraging opgeleverd.”
“Als een leerling binnenkomt met een leerachterstand, zegt dat nog niets over haar of zijn capaciteiten. Ik krijg leerlingen binnen die beginnen met een vmbo-kaderniveau, en aan het einde vertrekken met een havo of vwo-diploma. En omgekeerd, als blijkt dat een leerling toch iets te veel op de tenen moet lopen, is er de mogelijkheid om af te stromen. Dat afstromen is nooit leuk en doet vaak ook wat met de motivatie. Bij ons op school is de drempel echter laag en blijft de leerling binnen de vertrouwde omgeving met zijn schoolvrienden. Dat biedt een hoop voordelen, en ik geloof absoluut dat het uitval voorkomt. Daarnaast zie je hier in Den Haag veelal dat havo en vwo-scholen wit zijn, en de vmbo’s zwart. Op mijn school komen kinderen met verschillende achtergronden en niveaus elkaar tegen. Dat is van groot maatschappelijk belang want zij zullen elkaar later in de beroepspraktijk ook tegen gaan komen. Helaas kan ik met moeite in elk leerjaar een vwo klas organiseren. Het vwo staat op mijn school voortdurend onder druk omdat er een trek is naar categorale vwo’s en gymnasia. Ik houd de, soms kleine, vwo klassen koste wat kost open, omdat ik mijn leerlingen de kans wil bieden om tot het hoogste niveau door te stromen, Maar hoe kleiner die klassen (nu nog maar één vwo-klas per leerjaar van gemiddeld 20 leerlingen tegenover drie a vier vmbo-klassen per leerjaar van rond de 30 leerlingen per klas) hoe hoger de relatieve kosten. Eigenlijk bekostig ik mijn vwo met geld dat ik ontvang vanuit het vmbo.”
“Ze missen vaak gewoon een plek. Ze komen uit grote gezinnen, net als ikzelf. Ik deelde ook mijn kamer met mijn broertje. Als hij een spelletje zat te spelen, kon ik mij niet op mijn huiswerk concentreren. Daarnaast is het vaak lastig om thuis om hulp te vragen. Ouders die er niet zijn of het ook niet precies weten. Ik spreek veel schooldirecteuren, vooral in het basisonderwijs, die huiswerkbegeleiding niet relevant vinden. Maar ondertussen zien ze wel steeds meer ouders die hun kinderen naar betaalde huiswerkbegeleiding sturen. De kinderen (basis en voortgezet onderwijs) die bij ons komen, hebben geen geld voor de doorgaans peperdure aanbieders van dat soort ondersteuning. Veel van hen kunnen best een havo- of vwo-advies krijgen, maar worden naar het vmbo verwezen omdat ze taalkundig en/of sociaal nog niet sterk genoeg zijn. Veel jongeren hebben het gevoel klem te zitten. Goede huiswerkbegeleiding is dan ook meer dan leren plannen. We bieden een veilige omgeving, en proberen de jongeren los te laten komen. Wij zijn als oudere broers en zussen, en werken ondertussen samen de onderwijsachterstanden weg. Dat gun ik elk kind.”
“Het was tijdens mijn secretaresseopleiding op het mbo dat ik zeker twintig stageleerbedrijven belde. Maar ik hoorde, zodra ik mij had voorgesteld, de verwarring aan de andere kant van de lijn. Ze verwachtten natuurlijk niet dat Vienna zo’n lage jongensstem had. Geen van de bedrijven nodigde mij uit. Brieven schrijven werkte beter. Mijn CV was goed, en ik werd regelmatig uitgenodigd voor een gesprek. Maar steevast was de uitkomst ook daarvan dat ik “toch niet helemaal in het profiel paste.” Uiteindelijk was het een medewerker van mijn school die voor mij de boer op ging. Hij vond een plek, en zodoende werd ik aangenomen op een openbare basisschool. Maar alleen onder de voorwaarde dat ik geen make-up en enkel uniseks kleding zou dragen. Het is inmiddels wat jaren geleden, maar ik herinner mij nog een dag dat collega’s dachten dat ik tegen de afspraak in toch mascara droeg. Ze gingen zo ver dat ik moest bewijzen dat dat niet het geval was. Vanuit de kinderen op de school heb ik overigens nooit iets gemerkt. Ze vroegen weleens ‘ben jij een jongen of een meisje?’, en als ik uitlegde hoe het zat zeiden ze ‘oké’ en speelden verder.”
“Op tijd weten welke vakken je nodig hebt voor een eventuele vervolgopleiding. Dat is best handig als je van plan bent na je mbo door te stromen naar het hbo. Bij mij op school zetten ze daar gelukkig vrij veel op in. Zo kan je hier, als je bijvoorbeeld vanuit een zorg en welzijnsopleiding van plan bent de vervolgopleiding event management op het hbo te gaan doen, er in het laatste jaar voor kiezen om het vak ‘economie’ bij een andere mbo-opleiding te volgen. Ik weet van andere mbo-studenten dat lang niet alle mbo-opleidingen zoveel investeren in de voorbereiding op een eventuele vervolgopleiding.”
“Plannen. En ook strak die planning nakomen. Dat gaat hier in Nederland net even anders dan in Guinea waar ik vandaan kom. Het was wennen toen ik net op de universiteit begon. Op het mbo en ook het hbo was het toch gemakkelijker omdat daar veel verplicht en in groepjes gebeurde. Het was fijn dat ik de Popcorner, een mini-organisatie binnen de universiteit, ontdekte. Een fysieke plek waar je terecht kan voor hulp. Waar ze niet alleen kijken naar wat je nodig hebt om je punten te halen, maar ook oog hebben voor je persoonlijke ontwikkeling. Een eerste studiejaar kan best onzeker voelen, zeker als je niveaus stapelt zoals ik heb gedaan. Dan denk je soms, kijkend naar je bindend studieadvies bijvoorbeeld, ‘kan ik het wel aan?’ Bij de Popcorner kon ik daarover praten, wat mij meer zelfvertrouwen gaf. Ook ben ik dankbaar dat ze mij erop wezen dat er meer is dan alleen boeken. Dat je moet investeren in een sociaal leven, in een netwerk. Ze betrokken mij bij activiteiten en zo ontmoette ik meer andere studenten. Studenten die net als ik een bi-culturele achtergrond hebben, maar ook studenten van Nederlandse komaf. Nu, aan het einde van mijn master, ben ikzelf ‘buddy’ voor een eerstejaarsstudent met bi-culturele achtergrond.”
“Jij bent dom, jij leert het nooit. Dergelijke uitspraken in mijn jeugd hebben mijn leven gevormd. Mijn schooltijd bracht ik achterin de klas door, bladerend in prentenboekjes. Ik was 55 jaar toen ik door de mand viel, en niet langer kon verhullen dat ik nauwelijks kon lezen en schrijven. Het was bij de huisarts. Ik had last van mijn keel en kon amper praten. Hij vroeg mij om mijn klachten op te schrijven. Toen hij zag wat ik had “opgeschreven”, zei hij: hier kunnen we iets aan doen. Een week later liep ik een ROC binnen. Dat was een van de moeilijkste stappen in mijn leven. De schaamte zat heel, heel erg diep. Ik was er tot dan toe altijd van overtuigd dat ik de enige in heel Europa was die niet kon lezen en schrijven. Maar ineens zaten daar nog tien mensen. Mensen van mijn leeftijd die het ook niet konden. Het is een feestje om samen met hen te leren. En les te krijgen van professionals die de schaamte kunnen doorbreken en nooit een rode pen gebruiken omdat ze weten welke trauma’s daaraan vastzitten. Vroeger was ik stil en teruggetrokken. Nu doe ik vrijwilligerswerk en heb ik het gevoel dat ik nuttig ben. Voor het eerst ligt de wereld aan mijn voeten en dat maakt me een heel blij mens.”